Deze recensie is verschenen De Filmkrant van juni 2018
Geïnterviewd worden terwijl een camera meekijkt, voelt voor menigeen intimiderend. Zelfs in de meest eenvoudige vorm, waarbij de interviewer zelf de camera hanteert, in plaats van een aparte cameraman, is het alsof er twee paar ogen op je gericht zijn. Stel nu dat je wordt geïnterviewd door alleen een robot, zonder dat er mensen meekijken die ook nog over je kunnen oordelen? Niet een mensachtige robot, maar een robotische camera ‑ een cambot ‑ die als een balletdanser voor je beweegt en die zelf vragen stelt? Voel je je dan meer op het gemak dan bij een menselijke interviewer? Geef je dan meer van jezelf bloot?
Deze vragen zijn het uitgangspunt van de documentaire More human than human van de Amerikaanse filmmaker Tommy Pallotta en zijn Nederlandse collega Femke Wolting. De documentaire wil in beeld brengen wat de stand van zaken is in de kunstmatige intelligentie, het slimmer maken van computers en robots, al enkele jaren een hot item. De film ging eerder dit jaar in première bij het festival South by Southwest in Austin (Texas) en verschijnt op 28 juni in Nederland.
Terwijl in More human than human onderzoekers en ingenieurs van de Universiteit van Pittsburgh de uitdaging aangaan om een cambot te bouwen, leggen de filmmakers hun oor te luister bij bouwers en onderzoekers van robots en kunstmatige intelligentie. We zien een gesprek tussen het meest geavanceerde mensachtige robothoofd ter wereld, robot Sophia, en een van haar makers: ‘Ga jij ooit dood?’ ‘Nee’, antwoordt Sophia, ‘software blijft altijd leven’. We zien een schilderende robot waarover de maker zegt: ‘Geen Van Gogh, maar wel beter dan de gemiddelde mens’. En we zien de Nederlandse zorgrobot Alice, die door haar maker Johan Hoorn een ‘in-between-machine’ wordt genoemd, iets tussen levend wezen en speelgoedpop in.
Tussen de interviews en het cambot-project door schieten flarden uit de onvermijdelijke sciencefictionfilms over robots en kunstmatige intelligentie: Frankenstein, Metropolis, The Terminator, Blade Runner, 2001 ‑ A Space Odyssey, Her. In het begin van de documentaire zegt Daniel Wilson, auteur van de sciencefiction-roman Robocalypse, dat het deze beelden zijn die ons collectieve bewustzijn over slimme machines hebben vergiftigd. Machines die tot leven komen, moorden, mensen ontvoeren en ons in de gaten houden. Uitvergrotingen van onze eigen slechte neigingen. Een ernstig geval van antropomorfisering. Dit is de bron van onze angst dat we robots en computers niet meer in de hand kunnen houden.
Dat dystopische beeld is heel eenzijdig, zegt Wilson, en om dat te doorbreken zouden we volgens hem mensen vaker moeten laten kennismaken met echte robots in plaats van fantasierobots. Met commerciële robots die nuttige dingen doen en succesvol zijn in de markt, en niet alleen met demonstratierobots zoals entertainment-robot Sophia en robot Alice, die trouwens door een mens ingefluisterd krijgt wat ze moet zeggen. Maar dat is nou precies wat ontbreekt in de film. Wat kunnen robots nou echt wel en niet, en waarom? Robots die op twee benen lopen, komen in de verste verte niet in de buurt bij de stabiliteit en de flexibiliteit waarmee mensen lopen. Trouwens, hun accu is ook binnen twee uur leeg. Een robot die gezellig aan de bar een onderhoudend gesprek met je voert? Ook in de verste verte nog niet mogelijk. De paradox is dat robots en computers meestal die dingen goed kunnen die mensen slecht kunnen, maar andersom is dat ook het geval. Voor een robot is een potje schaken veel gemakkelijker dan een huis schoonmaken.
Als zestig jaar aan ontwikkeling van computers en robots ons iets hebben geleerd, dan is het dat computers en robots de mens aanvullen en niet compleet vervangen. ‘De computer is een fiets voor de geest’, zoals Apple-oprichter Steve Jobs ooit zei. Maar de invalshoek waarbij de mens niet tegen de machine strijdt, maar met de machine samen voor een betere wereld ‑ een invalshoek die de meeste specialisten in robots en kunstmatige intelligentie kiezen ‑ ontbreekt vrijwel geheel in de film, op een man die robotische kunstarmen krijgt aangemeten na.
Wat werkelijkheid is over slimme computers en robots, is filmisch vaak niet zo interessant en datgene wat filmisch interessant is, beschrijft niet de werkelijkheid, of in ieder geval een heel verdraaide werkelijkheid. Dat wreekt zich in More human than human.
De schepper van de allereerste chatbot, Joseph Weizenbaum, waarvan trouwens ook een fragment in de film voorbij komt, vond dat we naar kunstmatige intelligentie moeten kijken als naar de show van een illusionist. We moeten beseffen dat we gefopt worden: iets wat lijkt op een mens is nog geen mens. Het verschil zit in de biologie. En net als bij illusionisten, zouden we ons volgens Weizenbaum de vraag moeten stellen hoe we precies worden gefopt.
Dat we het antwoord op die vraag in More human than human niet krijgen, maakt vooral het einde onbevredigend. De cambot is klaar voor gebruik en filmmaker Tommy Pallotta laat zich interviewen door de robot. Bij elke vraag van de robot wordt Pallotta zichtbaar ongemakkelijker. Hij raakt geïrriteerd, voelt zich onbegrepen en geeft er de brui aan: “It feels like an interrogation machine.” Een spannend stukje film, maar wel eentje die vraagt om verdieping. Waarom kan een cambot die gezichtsuitdrukkingen herkent, vragen stelt, antwoorden verwerkt en die vanuit alle standen kan filmen, toch met geen mogelijkheid een betekenisvol contact met de geïnterviewde aangaan? Genoeg wetenschappers die hier interessante antwoorden op hadden kunnen geven, maar die zitten niet in de film.