Wednesday, June 15, 2011

"Reductionisme is dood"

Dit interview met wetenschapsfilosoof Stephen Toulmin verscheen in Natuur en Techniek, juli/aug 2001. Toulmin overleed in 2009 op 87-jarige leeftijd.

Hij liep nog college bij de natuurkundige Paul Dirac en de legendarische filosoof Ludwig Wittgenstein. Over de laatste: “Zijn colleges waren zowel de beste als de slechtste die ik ooit heb gevolgd. Ze waren zonder methode, maar buitengewoon stimulerend. Als een soort Socrates bestookte hij zijn studenten met vragen”. In de collegebanken bij Wittgenstein zat toen ook Alan Turing, de pionier op computergebied. Het was een bijzonder klasje.

In Nederland en België is wetenschapsfilosoof Stephen Toulmin bekend van zijn boeken Het Wenen van Wittgenstein en Kosmopolis, maar niet het minst door zijn optreden in Een schitterend ongeluk (VPRO, 1993), een serie spraakmakende tv-interviews die Wim Kayzer maakte met verder Oliver Sacks, Freeman Dyson, Daniel Dennett, Stephen Jay Gould en Rupert Sheldrake.

De Engelse wetenschapsfilosoof Stephen Toulmin werd geboren op 25 maart 1922 in Londen. Hij studeerde wis- en natuurkunde in Cambridge en promoveerde daar in 1948 in de filosofie. In 1959 verhuisde hij naar de Verenigde Staten, waar hij hoogleraarschappen aan diverse universiteiten bekleedde. Hij verwierf wereldwijde bekendheid met boeken als Human understanding (1972), Wittgenstein’s Vienna (1973, samen met Allan Janik) en Cosmopolis – The hidden agenda of modernity (1989). Momenteel is hij hoogleraar aan het Center for Multiethnic Studies aan de universiteit van Zuid-Californië.

Toulmin wordt wel eens ingedeeld bij postmoderne filosofen, maar dat zint hem allerminst. “Die houden zich niet met natuurwetenschap bezig. Dat bezorgt ze een grote achterstand”, luidt zijn korte en duidelijke antwoord. “Hoe kun je nu de wereld proberen te begrijpen zonder een natuurwetenschappelijke interesse?”

Zelf is hij een duizendpoot: natuurwetenschap, ethiek, argumentatieleer, praktische kennis in de geneeskunde, de historische ontwikkeling van de menswetenschappen, wetenschapsgeschiedenis, wetenschapsfilosofie; hij heeft zich er allemaal uitgebreid mee beziggehouden. Op uitnodiging van de Delftse organisatoren van het symposium Heroic Engineering was Toulmin maart 2001 even in Nederland. Ik sprak hem over de inmiddels in juni verschenen Nederlandse vertaling van zijn nieuwe boek: Terug naar de rede.

Meer dan rationaliteit
Het idee dat er één enkele wetenschappelijke methode bestaat, ontstond in de historie tegelijkertijd met het idee dat wetenschap rationaliteit als hoogste doel heeft. Zo begint Toulmin zijn nieuwe boek. Hij verklaart: “Voor mij zijn de functies van het verstand niet uitgeput door rationeel te zijn. Ik heb mijn Nederlandse vrienden geraadpleegd, en die droegen me het Nederlandse woord ‘redelijkheid’ aan. De manier waarop we ons vermogen tot denken in de praktijk moeten gebruiken, vereist dat we redelijk moeten zijn in plaats van alleen rationeel.”

In Terug naar de rede borduurt Toulmin voort op een thema dat hij in het boek Kosmopolis vooral vanuit historisch oogpunt belichtte: waar in de 16e eeuw de nadruk in de wetenschap lag op het humanisme, veranderde dat in de 17e eeuw radicaal naar het rationalisme: een overgang van een nadruk op de mens als geheel naar een nadruk op het verstand. “Dit rationalisme is zeer lang als zaligmakend blijven doordreunen”, zegt Toulmin. “Het is geculmineerd in ideeën waarin uiteindelijk alles in de levende en de levenloze natuur tot de fysica wordt gereduceerd. Reductionisme in deze zin heeft volgens mij al lang zijn kracht verloren.” Hij lacht: “…behalve voor mensen die dat niet in de gaten hebben”

Reductionistisch sprookje
Toulmin vertelt over zijn herinnering aan een prachtige lezing van de bioloog Haldane in de jaren vijftig. “Haldane zette daarin uiteen waarom reductionisme zelfs in één enkele discipline als de biologie niet werkt. Ook daar heb je minstens op vier verschillende niveaus theorieën nodig: op het niveau van macromoleculen, organen, levenscycli en evolutie. Er is geen enkele manier om het ene niveau logisch af te leiden uit de andere”, zegt de filosoof, zichtbaar geïrriteerd over het reductionistische sprookje.

Hij vervolgt zijn tirade: “Ik vind het gevaarlijk dat veel sociale wetenschappen de mechanica van Newton, het klassieke summum van een rationele theorie, gebruiken als het enige juiste prototype van een goed model. Kijk naar de economie. In die discipline nemen wetenschappers, zeker in de VS, aan dat een Newtonachtig model het prototype is van een goed economisch model. En dat terwijl in de natuurkunde zelf niemand Newtons theorie als het laatste woord ziet. Zo’n mechanistische benadering in de economie gaat volledig voorbij aan de toepassingen van de chaostheorie in de wereld van de geldstromen. Economen kunnen niet meer zondermeer uitgaan van stabiele economische modellen, zoals ze dat vroeger deden.”

Toulmin vergelijkt het imperialisme van theoretisch-economen in de sociale wetenschappen met dat van theoretisch-fysici in de natuurwetenschappen. “Veel economen zouden alle sociale fenomenen het liefst reduceren tot hun eigen vak. Je kunt lachen om hun naïviteit, en dat is gezond, maar het is echt zo. Politieke wetenschappers hanteren eenzelfde idee van oorzaak-gevolg als in de klassieke fysica. Maar dat is al lang niet meer het hele verhaal.”

Fietsen zonder Newton
Vijftien jaar lang werkte Toulmin als filosoof een aantal dagen per week in een omgeving van artsen, in een ziekenhuis. De ideale omgeving om wetenschap ook in de praktijk aan het werk te zien.

“Het leert je om wetenschap niet alleen als een mechanisch of wiskundig product te zien. We weten bijvoorbeeld veel beter dát aspirine werkt tegen hoofdpijn dan hóe. Sterker nog: we kunnen alleen maar de waaromvraag stellen omdat we weten dát het stofje werkt. Onze kennis dát het werkt noem ik in mijn boek een vorm van klinische kennis; klinisch in de zin van ingebed in de praktijk van de kliniek. Het is kennis met een sterk praktische kant. We leren ook niet fietsen doordat we de wetten van Newton krijgen aangereikt.”

Die sterk in de praktijk ingebedde klinische ervaring ziet Toulmin als de empirische basis van wetenschap. Die basis bestaat niet alleen uit een verzameling fysische en chemische feiten, maar uit het geheel van waarnemingen van dingen die goed of slecht werken. “In de rationalistische traditie heet het dat wetenschap over feiten gaat en niet over waarden. Het verschil tussen een goed of een slecht werkend hart is echter wel degelijk een kwestie van een waardeoordeel. Het is geen puur feitelijke, zwart-wit-kwestie. Het feit dat een patiënt doodgaat, is nog geen reden voor de dokter om weg te gaan, maar om anders met de patiënt om te gaan.”

Hij vervolgt: "In de eerste helft van de 20e eeuw werd de klinische geneeskunde gezien als toegepaste biologie. Nu heb ik daar niks tegen, maar de geschiedenis van de geneeskunde is veel ouder dan de geschiedenis van de biologie. Het belang van de praktische ervaring die in duizenden jaren zorgvuldig is opgebouwd, moeten we niet onderschatten.

“In de VS krijgen studenten geneeskunde twee jaar lang organische chemie en andere harde vakken. Natuurlijk vormt dit een goede wetenschappelijke basis. Maar pas als een student een diagnose weet te stellen in het licht van de uitgebreide ziektegeschiedenis van een patiënt, is hij echt op weg een dokter te worden. Hetzelfde geldt ook in de psychologie. Alleen door verhalen van mensen te construeren kunnen we tot een begrip komen van hoe dat leven geleefd wordt. Het gaat om die verhalen in een breed perspectief. Een oordeel vormen in zo’n klinische interpretatie heeft meer te maken met het construeren van een roman van iemands leven. We moeten voorbereid zijn om met die verhalen om te gaan.”

Staal of het beest
Volgens Toulmin staan ingenieurs voor dezelfde soort problemen als medici. “Voor veel ingenieurs is alleen wat technisch is echt wetenschappelijk. Het leren wordt voor een ingenieur dan het leren van de technieken. Maar zoals een medisch probleem vaak technische én morele aspecten heeft, zo is het ook met een ingenieursprobleem. De ingenieur moet zich niet alleen afvragen hoeveel beton of staal er nodig is en hoe sterk een constructie moet worden, maar ook wat het effect is op mensen, planten en dieren, op de omgeving van zijn product.”

De wetenschapsfilosoof vertelt over een Japanse vriend, een civiel-ingenieur, die verantwoordelijk was voor de aanleg van het internationale vliegveld in de baai van Osaka. “Het zou een kunstmatig eiland worden. Er werd druk gediscussieerd over hoe de bouw van het kunstmatige eiland de vissen en het werk van de vissers zou verstoren. Wat bleek echter: die vissen waren dol op het vliegveld, vooral op de microniches die bij de peilers van het eiland waren ontstaan. Het eiland had dus een effect op de omgeving, maar vooral een onvoorzien positief effect. Dat leer je niet tijdens een studie civiele techniek, terwijl een bredere kijk van groot belang is bij grootschalige projecten. Kijk ook maar naar het driedammenproject in de Yangtze in China. De Chinese autoriteiten hebben daar anderhalf miljoen mensen gedwongen voor getransporteerd, zonder ze om hun mening te vragen.” Brommend: “Werkelijk tiranniek.”

Het is Toulmins strikte overtuiging dat ingenieurs zowel met het feitenaspect als met het waardenaspect van hun problemen moeten kunnen omgaan. Volgens hem besteden de ingenieursopleidingen daar helaas te weinig aandacht aan. “Natuurlijk is het in het onderwijs en onderzoek belangrijk en zelfs onvermijdelijk om een onderwerp te verdelen in te analyseren onafhankelijke delen. In de praktijk heb je echter nooit te maken met afzonderlijke dingen op afzonderlijke tijden, maar met een complex van zaken tegelijkertijd. Klinische ervaring leert je hoe daarmee om te gaan.”

Toulmins centrale thema in zijn nieuwe boek is dat wetenschap een rijk geschakeerd landschap vormt van disciplines waarin elke wetenschap zijn waarde heeft. "Het is een bevrijding als we ons realiseren dat er niet één enkele wetenschappelijke methode is. Galilei geloofde dat het boek van de natuur is geschreven in één enkele taal: die van de wiskunde. Maar misschien is het boek van de natuur in een boel verschillende talen geschreven.

“Als je evolutie wilt bestuderen, neem je een populatie dieren onder de loep, en niet een individueel dier. In de fysiologie bestudeert de onderzoeker daarentegen wel een enkel dier. Een moleculair-bioloog zou in principe kunnen werken zonder ook maar één keer in zijn leven een dier te zien. We moeten rekening houden met deze veelvoudige niveaus van begrip.”

Tot slot: “Ik vind dat we moeten terugkeren naar de brede basis van een wetenschap ingebed in een humanistische traditie. In bijvoorbeeld de economie en de psychologie zie ik gelukkig al allerlei signalen dat dit proces aan de gang is. Het gaat om een balans tussen rationaliteit en menselijke redelijkheid.”

[Kader:] Filosofische begrippen

Rationalisme: Een denkrichting die het verstand en de logische orde der dingen centraal stelt. Ze gaat ervan uit dat we alleen via de rede tot universele kennis kunnen komen.

Humanisme: Een denkrichting die de mens als geheel centraal stelt, en niet slechts een onderdeel daaruit (zoals het verstand). Menselijke waardigheid, vrijheid en gevoelens horen ook in het denken betrokken te worden.

Reductionisme: Verklaring van verschijnselen door die zoveel mogelijk terug te brengen tot hun meest elementaire componenten (bijvoorbeeld genen of elementaire deeltjes). Dat je een levend organisme uiteindelijk zou kunnen begrijpen uit informatie over alle samenstellende atomen, is bijvoorbeeld een reductionistisch idee.

Boek
Stephen Toulmin. Terug naar de rede. Kampen: Agora & Kapellen: Pelckmans, 2001, ISBN 9039108161