Op verzoek van Het Parool schreef ik het volgende opiniestuk in reactie op de recente uitspraken van Stephen Hawking over kunstmatige intelligentie (Gepubliceerd vrijdag 5 december 2014 in 'Het Laatste Woord')
Op 2 december sprak het orakel met zijn bekende computerstem tegenover de BBC over steeds slimmer wordende computers en robots: “De ontwikkeling van kunstmatige intelligentie kan het einde betekenen van de mensheid.” Robots kunnen zich vermenigvuldigen en de wereld overnemen, daar komt het op neer. Een Hollywood-scenario dat uitblinkt door een gebrek aan originaliteit. En waar Hollywood zich elke verdraaiing van de werkelijkheid mag veroorloven, zou Stephen Hawking beter moeten weten.
De feiten zijn glashelder. Ruim zestig jaar na de bouw van de eerste elektronische computers hebben slimme computers en robots onze wereld wel degelijk ingrijpend veranderd. Onze auto’s worden in elkaar gezet door robots. Binnenkort worden we zelf rondgereden door robotauto’s (pas wel op voor de onvermijdelijke fouten van de zelfrijdende auto). Computers gaan artsen helpen bij het stellen van diagnoses en het voorstellen van behandelingen. Door kunstmatige intelligentie zullen snelwegen veiliger worden en artsen minder medische missers maken.
Maar de feiten zijn ook dat geen enkele robot het gezond verstand heeft van een zesjarig kind. En hoewel robots zich in theorie kunnen voortplanten, hebben ze tot nu toe geen aandrang getoond. Onze slimste computers hebben de beste menselijke spelers verslagen met schaken en in de kennisquiz Jeopardy, maar ze leven niet, ze hebben geen bewustzijn, geen persoonlijk leven, geen lichaam en zijn beperkt in hun leervermogen. Daarnaast verbruiken ze ook nog eens driehonderdduizend maal zoveel energie als het menselijk brein.
Volgens de wet van Moore verdubbelt de rekenkracht van computers ongeveer elke twee jaar. De rekenkracht van het menselijk brein neemt echter niet toe. Ergo, zo redeneren mensen als Hawking: kunstmatige intelligentie zal binnen een paar decennia de menselijke intelligentie voorbij streven. Dit argument snijdt geen hout. Menselijke intelligentie is niet equivalent aan het aantal rekenoperaties per seconde. Zolang we onvoldoende begrijpen hoe het menselijk brein bewustzijn creëert, hoe het patronen herkent, hoe het leert en hoe het creatief is, weten we ook niet hoe we menselijke intelligentie in een computerprogramma moeten gieten.
De media smullen van uitspraken zoals die van Stephen Hawking. Maar het merendeel van de wetenschappers op het terrein van kunstmatige intelligentie hoont ze weg. Dat iets in theorie kan, betekent nog lang niet dat iets ook in de praktijk kan. In theorie kan morgen de wereldvrede uitbreken. In theorie kan de mens morgen met 99% van de lichtsnelheid door het heelal reizen. Beide zijn even onwaarschijnlijk. Hetzelfde geldt voor robots die de wereld overnemen.
Hawkings uitspraak leidt de aandacht af van de echt belangrijke vraag: hoe laten we menselijke en kunstmatige intelligentie − die verschillend van karakter zijn − het beste met elkaar samenwerken? Elk kunstmatig intelligent systeem, van de zoekmachine tot de automatische piloot, is nog steeds bedacht en geprogrammeerd door mensen. De mens houdt de supervisie, doet de aanpassingen en ontwerpt de communicatie tussen mens en machine.
Pedro Domingos, een Amerikaanse toponderzoeker op het terrein van de kunstmatige intelligentie, zei ooit: “Iedereen is zo bang dat computers heel slim worden en de wereld overnemen, terwijl de realiteit is dat computers heel dom zijn en de wereld hebben overgenomen. We kunnen geen dag zonder ze; de wereld functioneert niet meer zonder computers. Het zou beter zijn wanneer ze slimmer zouden zijn.”
Wanneer Stephen Hawking zegt dat kunstmatige intelligentie het einde kan inluiden van de mens, dan orakelt hij als een pseudo-wetenschapper. Hoe leggen we in de door ebola getroffen Afrikaanse landen uit dat een ooit vooraanstaand natuurkundige zich nu druk maakt over robots die de mensheid gaan uitroeien?