Wednesday, December 4, 2019

De toekomst van het internet

Tijdens het 22e Jaarcongres ECP op 14 november in Den Haag discussieerden Marleen Stikker, Valerie Frissen, Kees Neggers en Michiel Steltman over de toekomst van het internet. Hoewel ze alle vier serieuze problemen signaleren met het huidige internet, zijn ze optimistisch over de toekomst. Maar dan moeten we het internet wel als een publieke infrastructuur gaan zien die de waarden waarborgt die we met ons allen in de samenleving belangrijk vinden.


Dit artikel is gepubliceerd op de website van SIDN

Het internet heeft de wereld economisch en maatschappelijk veel gebracht. Het is echter wel een product van een andere tijd. Toen het internet vanaf 1969 – dit jaar 50 jaar geleden − geleidelijk aan werd ontwikkeld, is er geen rekening gehouden met het huidige gebruik. Aan zaken als veiligheid en privacy is toen niet of nauwelijks gedacht. Real-time toepassingen als video of Skype waren nog lang niet in zicht. En over de vercommercialisering van het internet via Big Tech-bedrijven als Facebook en Google maakte niemand zich nog zorgen.

Onder leiding van wetenschapsjournalist Bennie Mols discussieerden Kees Neggers (internetpionier en oud-directeur SURFnet), Marleen Stikker (directeur en mede-oprichter Waag), Michiel Steltman (directeur Stichting Digitale Infrastructuur Nederland) en Valerie Frissen (hoogleraar Digitale Technologie en Sociale Verandering en directeur SIDN fonds) over de toekomst van het internet.

Vinger aan de pols van het internet anno 2019

De vraag naar de toekomst van het internet begint bij de vraag hoe de diagnose luidt van het internet anno 2019, vijftig jaar na het begin van het ARPANET. Internetpionier Kees Neggers loopt van alle vier de panelleden verreweg het langst mee in de ontwikkeling van het internet, al sinds begin jaren 70. Zijn korte en krachtige diagnose luidt: “Het internet is een schitterend ongeluk.” Neggers vertelt dat het internet een onmisbare infrastructuur is geworden, maar dat we zijn vergeten om het op tijd aan te passen op het veranderende en massaler wordende gebruik. Hij doelt dan vooral op de technische infrastructuur waarop al onze internettoepassingen draaien.

Valerie Frissen breidt de diagnose van Neggers nog verder uit: “Niet alleen technisch, maar ook maatschappelijk is het internet een schitterend ongeluk.” Maatschappelijk gezien hebben we het internet verwaarloosd, vindt zij. “En dat gaat verder dan liefdevolle verwaarlozing. Ik noem dat zelfs liefdeloze verwaarlozing.”

Marleen Stikkers diagnose heeft dezelfde strekking als die van Frissen en is ook de titel van een boek dat zij eind november publiceert: ‘Het internet is stuk − Maar we kunnen het repareren’. Wat stuk is volgens Stikker, is het publieke vertrouwen in het internet. Veel partijen die zich in de afgelopen decennia bemoeiden met de internetontwikkeling, hanteerden niet altijd publieke waarden, waarden die voor mensen als burgers belangrijk zijn en niet alleen voor mensen als consumenten. Als consument mag het weliswaar fijn zijn dat Facebook gratis is, als democratisch burger is het ongewenst dat Facebook met gratis data van burgers zoveel macht heeft verworven. “Technologie is mensenwerk”, zegt Stikker, “en dat impliceert ook dat er waarden in zitten. Daar moeten we veel meer aandacht aan geven.”

Michiel Steltman is de enige die vooral de positieve kant van het huidige internet benadrukt: “Het gaat wonderbaarlijk goed met het internet. Ondanks allerlei beperkingen en het gebrek aan vertrouwen, vinden er bijvoorbeeld dagelijks miljarden transacties plaats.” Toch beaamt ook hij dat het internet is gaan wringen: aan de ene kant door de macht van de Big Tech-bedrijven en aan de andere kant door de beperking van internetvrijheden door autoritaire regimes.

De toekomst van het Internet
Gegeven de diagnose van het huidige internet, is de vraag met welke remedies we het internet van de toekomst moeten gaan vormgeven. Op technisch niveau is het volgens Neggers noodzakelijk om het internet geleidelijk te vernieuwen. Dat zou moeten beginnen bij vitale infrastructuren zoals banken en energiebedrijven. Neggers: “We zijn het verplicht om daar alternatieven voor te maken. Technisch en maatschappelijk kan het. En waar een wil is, is een weg. Begin met iets beters voor de vitale infrastructuur en laat dan als het ware onder het huidige internet geleidelijk een nieuw internet ontstaan.”

Frissen benadrukt dat een remedie op technisch niveau niet los staat van remedies op maatschappelijk of politiek niveau. “In de SIDN-video over 50 jaar internet (https://www.sidn.nl/50jaarinternet) zei internetpionier Erik Huizer dat er in het eerste ontwerp van het internet ook al bepaalde waarden zaten: het moest open, vrij en voor iedereen toegankelijk zijn. We moeten ons afvragen of die waarden wel goed zijn geïmplementeerd en wat de maatschappelijke gevolgen zijn.”

Ook Stikker vindt dat we opnieuw de balans moeten zoeken tussen aan de ene kant een open internet waarin iedereen kan meedoen en aan de andere kant een veilig internet. “De overheid heeft het internet nooit sterk gereguleerd, hooguit op het terrein van het intellectueel eigendom.”

Steltman is echter bang dat te veel regulering een remmend effect gaat hebben op de innovatie. Hij pleit voor een gepaste regulering. “Een regulering op de multistakeholder-manier, waarbij nadrukkelijk ook bedrijven zijn betrokken.” Nederland loopt op dit terrein voorop, vindt Steltman. “Er ligt nu een memo over soevereiniteit op het internet dat zich kan meten met het historische Mare Librum, het internationale recht dat vrije handel op zee mogelijk maakte. Nederland kan voorop lopen met zo’n multistakeholder-aanpak. Ik noem dat polderen op steroïden.”

“Polderen is mooi”, reageert Neggers, “maar we zien nu al dat we achterlopen door al dat polderen. Je moet soms ook iets op tijd doen. Staten voelen zich onveilig en gaan zich beschermen. Ik zie niet in hoe we een wereldwijde samenleving kunnen creëren als sommige staten zich beginnen af te sluiten.”

Als er iets is wat we in de afgelopen 50 jaar hebben geleerd, zegt Frissen, is het dat het evident is dat het internet meer gereguleerd moet worden. “We hebben toezicht nodig op algoritmes, marktregulering en datasoevereiniteit. Dat we de beginwaarden van een vrij en open internet overeind willen houden, betekent niet dat we het maar moeten overlaten aan het Wilde Westen. Europa manifesteert zich gelukkig steeds meer als een derde macht tussen het neoliberale systeem, Amerika, en het staats-systeem, China.”

Stikker wijst op een initiatief waarmee Europa nadrukkelijk probeert de tekortkomingen van het huidige internet te repareren: het Next Generation Internet-programma (https://ec.europa.eu/digital-single-market/en/policies/next-generation-internet). Daarin worden onder andere belangrijke thema’s als datasoevereiniteit en online-identiteit aangepakt. En we moeten volgens Stikker ook gaan bouwen en zoeken naar alternatieven voor toepassingen die nu worden gedomineerd door de Big Tech-bedrijven uit de VS: “Laten we investeren in positieve ontwikkelingen. Sommige bestaande applicaties onttrekken waarde, bijvoorbeeld in de vorm van energie en data. We moeten de stap zetten naar een productie waarin je wel publieke waarden kunt waarborgen.” Ook vindt ze dat overheden niet afhankelijk moeten zijn van commerciële softwarepartijen. De overheid zou moeten afdwingen dat leveranciers met bepaalde publieke kernwaarden gaan werken.

“We moeten vooral niet denken dat we niets kunnen doen”, voegt Frissen toe. “Ik kan bijvoorbeeld vanuit mijn rol als directeur van het SIDN fonds de makers van nieuwe toepassingen steunen. En Europa vindt regulering heel belangrijk. Wat ook heel belangrijk is, is het versterken van de macht van de eindgebruiker, of, als je het in Marxistische termen wilt zeggen: de macht van het dataproletariaat.”

Stikker stond in 1994 aan de wieg van De Digitale Stad, een initiatief dat een belangrijke rol speelde bij het bekend maken van het internet bij de burger. Want daarvoor waren vooral academische instellingen aangesloten op het internet. De Digitale Stad werd echter maar korte tijd financieel door de overheid gesteund, vertelt Stikker. “Na De Digitale Stad is er geen cent meer in de publieke zaak van het internet geïnvesteerd. Economische zaken en bedrijvigheid zijn nu leidend. We zouden het internet weer meer moeten zien als een publiek goed. Daar omheen kan dan wel weer commercie ontstaan.”

Educatie en digitale geletterdheid
Technisch gezien bestaan er oplossingen voor een betere infrastructuur van het internet. Politiek zou er meer regulering moeten zijn, met oog voor publieke waarden. Maar kunnen burgers zelf ook een rol spelen om de problemen met het huidige internet op te lossen?

Volgens Neggers moet dat beginnen bij de educatie: “Kinderen moeten leren op een verstandige manier met alle digitale mogelijkheden om te gaan. Dat wordt nu gekaapt door grote bedrijven. We moeten de burger weerbaar maken.”

Steltman reageert dat we vaak met de mond het ene zeggen, maar in de praktijk het andere doen: roepen dat privacy belangrijk is bijvoorbeeld, maar vervolgens wel achteloos persoonlijke data weggeven via sociale media. “We moeten ons zelf tegen onze eigen domheid beschermen”, zegt hij. “We doen niet altijd verstandige dingen volgens de waarden die we belangrijk vinden. Met voldoende kennis en ervaring kun je dit oplossen.”

Wat betreft opleiding maakt Stikker zich zorgen over de roep dat we meer tech-werkers nodig hebben en dat we allemaal moeten leren programmeren: “Verantwoord technologiegebruik vraagt om veel meer dan alleen technische kennis. Je moet ook begrijpen wat technologie met mensen doet.”

Momenteel werken in Nederland diverse partijen aan technologie-strategieën, zoals bijvoorbeeld de AI-strategie. Stikker bepleit dat die strategieën van begin af aan interdisciplinair worden gemaakt, iets wat nu meestal niet gebeurt: “Ik stel me voor dat we een soort wasstraat hebben die interdisciplinaire technologie-ontwikkeling waarborgt. En dat alles wat we maken dan door die wasstraat gaat. Zo’n soort designlab, daar heb ik zin in!”