“You won’t be missing much if you bypass the town”. Ik hou van deze zin. En ik hou van reisgidsen met deze zinnen. Een reisgids is een richtingaanwijzer. Het merendeel van de mensen volgt de richting van de richtingaanwijzer. Als je deze trivialiteit begrijpt, wordt reizen pas echt interessant, en kun je, het devies van je reisgids in de wind slaande, in Ustka terechtkomen.
Van oudsher is Ustka een visserplaatsje. De twee mooiste straatjes in Ustka danken hun schoonheid aan de oude vissershuizen waarvan vooral de zachte kleuren groen, bruin, geel en blauw opvallen. Wie denkt er dat Polen grijs en grauw is? Op één huis tref ik aan de zijkant de schilderingen aan van twee bloemen die deel uitmaken van de locale folklore. Bloemen die ook het servies van ons hotel sieren, als symbolen van Kachubië, het gebied waarin we ons bevinden. Aan de rand van sommige straatjes die nu geheel bedekt zijn met een dikke laag sneeuw, staan rijen fraaie knotwilgen. Straatjes met namen als Chopin-straat, Mickiewicz-straat en de onvermijdelijke Derde Mei straat. Aan de weg van de begraafplaats naar de kerk liggen huizen die allen bordjes dragen met daarop zowel het huisnummer als de straatnaam. Blauwe bordjes met witte letters en cijfers. Met blauwe verf is de naam Ulica Stalingradu doorgestreept en erboven met witte verf vervangen door een nieuwe naam die ik mij helaas niet meer kan herinneren.
Van deze ‘voorheen ulica Stalingradu’ loop ik naar de voorkant van de kerk waar ik een geschikte plek uitzoek om een foto te nemen. Als ik het juiste moment afwacht voor de foto, word ik op de schouder getikt. Een man van een jaar of zestig kijkt me doordringend aan. Ik ruik alcohol, ik probeer zijn stoppelbaard te doorgronden. Hij vraagt me waarom ik een foto neem, althans dat is wat ik uit zijn vraag in het Pools meen op te maken. In gebrekkig Pools probeer ik hem te antwoorden dat ik vanaf hier gewoon een mooi zicht op de kerk heb en op de mensen die er voorbij wandelen; en dat de zon mooie schaduwen werpt op de sneeuw, denk ik, niet wetend hoe ik dat in het Pools moet zeggen.
Onwillekeurig probeer je vaak razendsnel te beoordelen of iemand je met goede of met kwade bedoelingen aanspreekt. Hier sta ik een hele tijd in dubio. Wat wil deze man? Zelfs als hij het woord ‘document’ laat vallen ben ik nog zo in twijfel dat ik hem vriendelijk uitleg dat ik Nederlander ben. Pas als hij begint over meegaan naar de politie begrijp ik zijn bedoelingen, en waan me meteen in een Polen waarvan ik dacht dat het verleden tijd was. Een poging om het met de politie op een akkoordje te gooien en mij wegens anticommunistische fotografieactiviteiten wat geld afhandig te maken. Ik probeer kalm maar overtuigend ‘nie, nie’ te zeggen, maak een wegwerpgebaar en loop ogenschijnlijk rustig verder, onderwijl mezelf verwijten makend dat ik toch sneller en zelfbewuster had kunnen handelen. Bovendien schiet me te binnen dat ik een mooie portretfoto had kunnen maken van deze oude man voor wie het IJzeren Gordijn nog werkelijkheid leek te zijn. Zo had ik hem in grote verlegenheid kunnen brengen en mezelf een ongemakkelijk gevoel kunnen besparen.
Op straat lopen veel kinderen met sleetjes, ouders met kinderen op een sleetje, en kinderen met kleinere kinderen op een sleetje. Ik loop langs de kleine haven naar de vuurtoren. Vanaf de vuurtoren loopt een pier loodrecht de Baltische zee in. Aan het uiteinde van de pier rijst een metalen zuil de lucht in, klaarblijkelijk nog een lichtbaken, met een metalen ladder eraan vast gemaakt. Hele rijen ijspegels strekken zich als de grijpgrage klauwen van een ijsheks vanaf de toren en de ladder in de richting van de aarde uit. Vanaf de pier kijk ik uit op de golven die steeds meer sneeuw tegen het toch al witte strand lijken op te werpen. Een witte wal wordt op het grensvlak van zee en strand geboren, en elke dag wordt de wal dikker en dikker. Op regelmatige afstanden van elkaar dringen door die wal nog net rijen houten palen de zee in. Onthoofde, eenzame zuilen, zonder dak om te ondersteunen. Dikke ijsmantels hebben de palen om zich heen geslagen alsof ze de pionnen van de ijsheks zijn. Hier en daar zwemt een verdwaalde, verkleumde eend tussen de palen door, terwijl de meeuwen vooral op de sneeuwwal een rustplaats zoeken, ook al omdat mensen daar zo nu en dan wat brood neerleggen.
Het is niet overvloedig druk, maar het zonnige middaguur lijkt toch menige inwoner te verleiden tot een wandeling langs de zee. Vooral veel oude paren, soms een jong paar en veel ouders en grootouders met kinderen. De oudere dames zijn bijna steevast in bontjassen gekleed, de oudere heren in stijf en ouderwets uitziende lange jassen, vaak met bont beklede brede kragen, de kinderen en jonge volwassenen in moderne jacks. Een generatieconflict is zichtbaar in de kleding, zoals dat overal in Polen te zien is. Jong heeft werk en geld en kent dezelfde reclamebeelden en ‘glossy magazines’ als in het westen, oud heeft nu weinig of geen werk meer en weinig tot geen geld en leeft met het hoofd vaak nog in een als sneeuw voor de zon verdwijnend communistisch verleden. Voor een verzorgingsstaat is nog geen geld, of, beter gezegd, er is veel geld, maar het is in handen van mensen die de tijd van de veranderingen handig hebben aangegrepen om snel een fortuin te verdienen, en dat waarschijnlijk niet voor een verzorgingsstaat over hebben. Het oudere deel van de samenleving heeft haar hele leven gewerkt onder, en wellicht voor – ik twijfel altijd welk voorzetsel te gebruiken – het Socialisme en moet daar nu de ongewilde en onverwachte tol voor betalen. Zeker in Warschau is het van vele gezichten af te lezen. Hier valt het wat dat betreft wel weer mee. Het lot kent geen deugd-, plicht-, nuts- of welke andere ethiek dan ook, en de nieuwe rijken, die wel de middelen hebben om het lot te sturen, hebben zo hun eigen investeringsproblemen en hebben het te druk voor ethische vragen. Maar dat is bij ons niet anders.
Een klein eindje boven het strand verheft zich een promenade waar in allerijl nieuwe, typisch Westers uitziende eet- en drinkgelegenheden worden gebouwd. Veel glas, veel recht, veel wit, en in de nabije toekomst zeker ook veel schreeuwende reclame. Ik zie de metamorfose van Ustka tot een klein Scheveningen al voor me. Als ik later hoor dat de eigenaar van ons hotel, dat pas een aantal maanden geleden open is gegaan, al met diverse Nederlandse reisbureaus contact heeft gelegd, weet ik het zeker. Ook hier gaat de wereld meer en meer op de onze lijken. We drinken een glas thee met een schijfje citroen in een nog wel Pools uitziende ‘restauracja’. Het wisselgeld is iets van anderhalve zloty, maar in eerste instantie hebben ze geen kleingeld om terug te geven. Dan brengt een dame ons een plastic zakje met daarin honderdvijftig kleine muntjes van één grosche. Is de oude sok van oma soms omgekeerd? Ik bewaar het maar als onbedoelde souvenir.
Het is een paar dagen na kerstmis als we naar een kerstconcert willen gaan dat wordt gehouden in de plaatselijke kerk. Als we de kerk, net voor de officiële aanvangstijd van het concert, binnen willen gaan is deze stampvol met mensen die nog een uitgelopen mis bijwonen. Luidsprekers zorgen ervoor dat de mis zelfs in de strenge vrieskou buiten is te horen. Alhoewel het kerstconcert is aangekondigd als een verzameling van internationale kerstliederen, zijn alleen het eerste en het laatste lied voor mij herkenbaar. Maar dat is voor dit stadje al een hele concessie, en waarom ook niet; de Westerse commercie dringt al snel en diep genoeg door. Mogen ze hun eigen liederen dan nog behouden? Een drietal jongens die ik de kerk had zien uitkomen toen wij er naar binnen gingen herken ik twee uur later in de bioscoop bij de film ‘Kids’, een film over het onbezonnen seksuele gedrag van een stel Amerikaanse tieners. Er draaien bijna alleen maar Amerikaanse films.
De mooiste winkel van het hele stadje is een drankenwinkel met evenveel soorten wodka als er sterren aan de hemel staan. De winkel is groot en netjes geordend, met veel glas en van binnen zo uitbundig verlicht dat het naastgelegen pleintje er het meest van z’n verlichting vandaan haalt. De muren van de winkel zijn roze geschilderd. Als het buiten donker is, en dat is het hier in deze tijd van het jaar al om een uur of vier, ligt hier een paradijselijke oase van licht, een paleis in dit stadje, betaald door koning Alcohol. De oude man die mij uitnodigde naar het politiebureau zal hier wel vaste klant zijn.
We gaan eten in een restaurant dat in alles doet denken aan de communistische periode. Koud, sfeerloos, geen verlichting, zelfs geen kaars, ondanks dat het al begint te schemeren. Of zie ik wat ik wil zien, probeer ik mijn voorstellingen van een communistisch Polen alsnog bevestigd te zien? Ik probeer mijn eigen achtergrond en vooroordelen zoveel mogelijk van me af te zetten, maar in hoeverre lukt dat? Mijn geest is al lang geen tabula rasa meer. Wel staat tegenover ons, ver in de hoek, een klein kerstboompje met een feestverlichting waarbij steeds meer lampjes aangaan tot ze allemaal branden, en de kermis weer van voren af aan begint. Zelfs de planten staan en hangen er vol droefenis bij. Er is alles aan gedaan om je niet thuis te laten voelen. De wand is bedekt met ronde stukken glas afkomstig van de bodems van flessen; een enkel nietszeggend schilderij.
De bediening is onvriendelijk, en het personeel schreeuwt tot vervelens toe door het restaurant. Ongevraagd krijgen we meteen als we de laatste hap op hebben de rekening gepresenteerd. Klantvriendelijkheid is hier een vies woord. We geven geen fooi zodat alle plooien van de serveerster die ons had bediend precies in de verkeerde richting krom trekken. Ik ben niet meer verrast door deze bediening, maar echt wennen doe ik er ook niet aan. Wel is het makkelijker om te accepteren en erom te lachen. Het houdt je ook een spiegel voor, waarin je jezelf als door en door verwende westerling ziet. En waarom wij wel en zij niet? Er is geen antwoord op die vraag. Wij zaten comfortabel en oer-Hollands gezellig aan de ‘goede’ kant van de muur. Aan de andere kant bedenk ik dat allerlei typische Oost-Europa-ervaringen wel weer hun eigen charme hebben, en dat ze vaak tot verhalen hebben geleid die je nog eens op een feestje kunt vertellen. Nee, saai is Oost-Europa in ieder geval voor westerlingen zeker nooit geweest, integendeel.
Als we de volgende avond rond een uur of kwart over zeven ergens anders willen gaan eten, blijken alle gelegenheden die we willen proberen al gesloten ondanks het feit dat de meeste officieel tot half acht of acht uur open zouden moeten zijn. Maar goed, de dagen rond kerst en Nieuwjaar zijn geen normale dagen, en zo stipt en strikt als in Nederland zijn ze hier gelukkig nog niet.
Als we op 2 januari de trappen afdalen op weg naar de boemeltrein Ustka-Swupsk om van daaruit via Sopot en Gdansk terug naar Warschau te reizen, bekruipt me een klein gevoel van heimwee naar Ustka. Dit logenstraft voor mij meteen de bewering in de reisgids. Als ik het gevoel heb ergens een klein worteltje te hebben geschoten, dan is mijn verblijf aldaar meer dan de moeite waard geweest. Niet dat er in Ustka wereldwonderen te aanschouwen zijn. De vuurtoren van Ustka kan noch met de vuurtoren van Alexandrië, noch met de toren van Babel wedijveren. Maar wereldwonderen zijn zo voorspelbaar. Iedereen weet al hoe de piramides eruit zien. Maar hoe is het leven in Ustka? Hoe zien de mensen er uit, waar zoeken ze hun vermaak, hoe zien winkels en markten er uit, hoe is de sfeer? De ogen goed de kost geven om niet voorbij te gaan aan het alledaagse, dat is de kunst. Nee, de journaals zal Ustka niet snel halen. Toch is het een Poolse microkosmos. Ook vandaag geen nieuws uit Ustka.