Voor vijf euro per kano per dag heeft Agnieszka kano’s gehuurd voor ons en een aantal andere vrienden. Haar broer brengt ons met de auto naar het Wigry Nationale Park. De kano’s liggen op een aanhangwagentje en bonken op de hobbelige zandwegen op en neer. Vanuit het nationale park gaan we terugpeddelen naar Fracki, woonplaats van Agnieszka’s ouders. Een paar uurtjes stroomafwaarts over de Czarna Hancza, het populairste kanowater van de streek.
Waterplanten woekeren op de Czarna Hancza-rivier: een soort reuzengras, taai en lang – een kluwen innig verstrengelde jungletouwen. Geregeld raakt onze kano erin verstrikt, als we weer eens te laat bijsturen en de bocht uit vliegen. Onze Poolse kennissen in de twee kano’s voor ons drijven elkaar het riet in. Met peddels scheppen ze water uit de rivier en mikken elkaar nat. Een watergevecht voor volwassenen.
Na een uurtje peddelen we langs een vrouw van een jaar of vijftig op een aanlegsteiger. Ze ligt op haar buik en heeft zich omringd met allerhande etenswaar: cake, appels, augurken. Als een marktkoopvrouw prijst ze haar spullen aan. We laveren onze kano naar de steiger en kopen augurken. De groene bommen zwemmen in een bedje: een afgesneden deel van een plastic fles, met water gevuld. Het is eind augustus, het hoogseizoen is voorbij en ze zal dus geduld moeten hebben voor zich een volgende klant aandient. Geregeld zien we sauna’s aan de waterkant. De saunatraditie is in dit gebied tijdens het laatste decennium weer in ere hersteld.
Bij de eerstvolgende open plek in het ons omringende bos meren we onze kano’s opnieuw aan. Hier is ruimte om een kampvuur te stoken. Onze kennissen halen hun voorraad worsten, brood en blikjes bier uit hun boten. Wij toveren onze zure, zwemmende augurken tevoorschijn. In het bos verzamelen we afgebroken, dode takken als brandhout. Enkele twijgen ontdoen we van hun laatste bladeren. Daarna steken de mannen het vuur aan, terwijl de vrouwen brood snijden. We brengen een vijftal kerfjes in de worst aan, voor we die aan een lange, stevige twijg rijgen. De reuzensjasliks prikken we in de vlammen en we draaien ze langzaam rond. Vet druipt naar beneden. Bier klokt door de kelen. Na twee uur peddelen smaken worst, brood, augurken en bier als een haute-cuisine-maaltijd.
Met volle magen duwen we de kano’s weer van de wal af, voor een volgend uur kanoën. Af en toe zien we langs de kant bordjes die eenvoudige overnachtingsplaatsen voor een prikje aanprijzen. Elke zloty extra is meegenomen in dit gebied ten noorden van Augustow, in het uiterste noordoosten van Polen, tegen Litouwen aan. De werkloosheid bedraagt hier veertig procent. Het toeristenseizoen beperkt zich eigenlijk alleen tot de maanden juni en juli. De Czarna Hancza en de ontelbare omliggende meren groeien dan vol kano’s.
Traditioneel leeft men hier ’s zomers van de opbrengst van tabaksplanten. Sinds het bedrijf dat de gedroogde tabaksplanten opkoopt in buitenlandse handen is overgegaan, gaat het echter steeds minder met de lokale tabaksboeren. De nieuwe eigenaar koopt steeds meer in andere landen. Dus trekken meer en meer mensen naar de steden. Milieubeschermers die zoveel mogelijk bos tot nationaal – en dus beschermd – park willen maken, ontnemen de bewoners nog meer middelen van bestaan: de houtkap, waar men hier ’s winters van leeft.
Maar economie is niet allesbepalend. Agnieszka, geboren en getogen in een dorpje aan de Czarna Hancza, werkt tegenwoordig in Warschau. Ze kan er meer dan tweemaal zoveel verdienen als hier. Verder bevalt het haar maar niets in Polens hoofdstad. Ze mist de stilte, het water en de ruimte. Elk weekend heeft Agnieszka er – boemelend in de trein – vijf uur reizen heen en vijf uur terug voor over om terug te keren naar haar geboortegrond. Het bliksembezoek is net genoeg om weer een week Warschau te overleven, zegt ze. Zo snel mogelijk wil ze definitief terugkeren naar de rivieren, de meren en de bossen. De geest moet waaien.
Net voor de duisternis invalt naderen we met onze kano’s Fracki, het gehucht waar we een week bivakkeren; de plaats ook waar Agnieszka vandaan komt. Een zwaan met in haar kielzog vier kleintjes komt eens poolshoogte nemen hoe wij onze kano’s de kant op duwen. Agnieszka’s broer komt de kano’s weer ophalen en nodigt ons meteen uit om diezelfde avond nog mee te gaan naar een barbecue.
Ik had er nooit bij stilgestaan tot ik hier in Noordoost-Polen naar de hemel kijk. Het is aan een van die talloze meren die deze dunbevolkte streek rijk is. Aan het water staat een houten saunahuisje. Daarnaast houden kennissen de barbecue. Vlees, brood, salade, bier, wijn en fris vechten om een plekje op tafel. Voor de tweede keer vandaag grote porties vlees en flinke teugen bier. Dichtbij het meer knettert een houtvuur. Af en toe katapulteren de vlammen gloeiend hete verkoolseltjes die van die bruin omrande gaatjes in je kleren branden. Rondom het vuur zitten twee vrouwen en een jongen op boomstronken. De vrouwen kletsen. De jongen gooit wat stokjes in het vuur en kijkt nieuwsgierig naar wat er gebeurt.
De hemel is onbewolkt, en dus is het al ijzig koud eind augustus. Het gitzwarte nachtelijke niets is bezaaid met ontelbare witte sterren; zo veel meer dan in het lichtvervuilde Nederland. (Vreemd woord: lichtvervuiling. Het gaat toch om duisternis die vervuild is dóór licht!)
Maar dan: een rilling, een siddering door het lichaam, een geestverruimende geluksopflikkering in het hoofd. Voor het eerst zien mijn ogen de doorzichtige witte sluier…de fragiele sjerp die we de Melkweg noemen, en waar de Aarde, de Zon en al haar planeten deel van uitmaken. De Melkweg is een soort pannenkoek, een spiraalvormige opeenhoping van 500.000 miljoen sterren met een dikke sterrenbult in het midden. Ons zonnestelsel ligt op tweederde afstand van de bult, in een spiraalarm. Angstaanjagende waarheden.
De sluier kromt zich in een grote boog boven ons hoofd en steekt duidelijk af tegen de oneindige duisternis. Hij is de zijkant van de sterrenpannenkoek waar we tegenaan kijken. In Nederland kun je hem helemaal nooit zien. Continu verlichte steden, dorpen, snelwegen, fabrieken en kassen produceren in ons land zoveel strooilicht dat we weliswaar comfortabel negentig jaar oud kunnen worden, maar uiteindelijk tot sterrenstof vergaan zonder ooit de Melkweg te hebben gezien. Onze gezellige peertjes, tl-buizen en halogeenlampen duwen het breekbare sterrenlicht bruut opzij.
Maar lang niet alleen Nederland heeft last van lichtvervuiling: 96% van de inwoners van de Europese Unie, 97% van de Amerikaanse bevolking en de helft van de wereldbevolking woont in gebieden waar het nooit meer echt donker wordt. Daar is de hemel altijd net zo licht alsof er minimaal een halve Maan is. Maar dan van kunstlicht.
Zo niet in het oosten van Polen.
Waarom is er nog niemand op het idee gekomen te adverteren met trekpleister Melkweg? De zonsverduistering van 1999 trok in Europa honderdduizenden kijkers die gewoonlijk zelden in hemelverschijnselen zijn geïnteresseerd. Elk jaar worden er reizen verkocht om een zonsverduistering ergens op de wereld te zien. Het moet kunnen: de Melkweg groot afgebeeld in een reisfolder. Kijken is gratis en je hebt niets meer nodig dan je blote ogen.
Het is goed toeven bij afwezigheid van lichtvervuiling. Kalmerend donker. (Je vraagt je af of planten en dieren niet de kolder krijgen van lichtvervuiling.) Op een deken naast de sauna en dichtbij het vuur liggen twee kinderen en een herdershond te slapen. Een van de kinderen ligt tegen de hond aan. Twee vrouwen trippelen in badpak uit het saunahuisje, waar ze zojuist uitgezweet zijn. Ze lopen rechtstreeks het water in – er klinkt een schel gegil – en ze laten hun nog stomende lichamen in het koude water plonzen. Na niet meer dan tien seconden druppelen ze er weer uit. Ze hollen terug naar de sauna om zich aan te kleden.
Geen flintertje straatlicht, geen schilfertje woonkamerlicht. Het is middernacht. Aan de overkant hoor ik twee doffe plonzen. Twee schimmige gedaanten nemen een nachtelijke duik. De Melkweg kijkt toe, werpt nog wat extra sterrenlicht op de schimmen en ziet dat het goed is.