Saturday, February 9, 2008

Heilzame stress

Een traumatische ervaring pakt altijd slecht uit, zo luidt het dogma. Toch kan een trauma ook positieve gevolgen hebben. Nederlandse hersenonderzoekers proberen er achter te komen hoe dat werkt, en of we ervan kunnen leren hoe mensen beter met een trauma kunnen omgaan.

Dit artikel is gepubliceerd in Natuurwetenschap & Techniek, juni 2007

Wetenschap bedrijven doe je niet met je onderbuikgevoel. Soms komt er iets heel anders uit een experiment dan je verwacht. Geen reden voor teleurstelling, maar juist voor opwinding, want vaak lonkt dan het begin van vernieuwend onderzoek.

Zo ging het met een verouderingsstudie bij achthonderd ratten, die tussen 1995 en 1999 aan de Universiteit Leiden werd uitgevoerd. In een van de experimenten werden jonge ratjes 24 uur lang weggehaald bij hun moeder, en daarna weer teruggeplaatst. De kortstondige scheiding is een traumatische gebeurtenis voor de jonge dieren. De onderzoekers lieten de jonge ratjes ouder worden (gemiddeld leven ze drie jaar) en bestudeerden enkele cognitieve vaardigheden in de loop van het rattenleven. De ratten moesten bijvoorbeeld een ontsnappingsroute in een doolhof vinden, of voedsel zoeken. Gekeken werd hoe lang het duurt voordat een rat de ontsnappingsroute of het voedsel vond, en hoe lang ze die kennis vervolgens onthielden.

Bij de controlegroep van niet-getraumatiseerde ratten lagen de cognitieve prestaties op latere leeftijd zoals verwacht normaal verdeeld: een brede piek rond het gemiddelde en dan aflopende staarten naar beide kanten van het gemiddelde. Ofwel: de grootste groep presteert om en nabij het gemiddelde; een kleine groep presteert veel slechter dan het gemiddelde, en een kleine groep presteert veel beter dan het gemiddelde.

Maar bij de op jonge leeftijd getraumatiseerde ratten, gebeurde na de middelbare leeftijd iets volkomen onverwachts. Ron de Kloet, hoogleraar medische farmacologie in Leiden, en als stressexpert betrokken bij het onderzoek: “Niet alleen deed zo’n tien procent van de ratten het veel slechter dan het gemiddelde – dat hadden we wel verwacht – maar ook zo’n tien procent presteerde juist veel beter dan het gemiddelde – en dat hadden we helemaal niet verwacht. De middengroep bleek grotendeels verdwenen. Ofwel de dieren kunnen met het trauma omgaan en worden er op latere leeftijd beter van, ofwel ze kunnen er niet mee omgaan. Een tussenweg is er kennelijk niet.”

Politiek incorrect

Ratten zijn natuurlijk geen mensen, maar volgens de Kloet mogen we de resultaten in ieder geval deels doortrekken naar de mens. Het is bekend dat tussen de tien en veertig procent van de mensen die een heftige calamiteit hebben meegemaakt een posttraumatisch-stresssyndroom ontwikkelt. “Maar aan de andere kant”, aldus de Leidse stressonderzoeker, “en dat klinkt bijna politiek incorrect, wordt zo’n tien procent van de mensen er beter van, omdat ze op de een of andere hebben geleerd hoe ze ermee om moeten gaan en omdat ze op een andere manier in het leven komen te staan.”

In een NIPO-enquête uitgevoerd in 2002 gaf 36 procent van de mensen die ooit een depressie hadden gehad aan dat deze uiteindelijk een positief effect op hun leven had gehad. In 2005 vroeg het tijdschrift Psychologie Magazine in een internetenquête aan de lezers die ooit een depressie hadden meegemaakt of ze daar sterker uitgekomen waren. Daarbij gaven lezers positieve antwoorden zoals: het maakt je volwassen en dankbaar; je leert jezelf beter kennen, accepteren en relativeren. Het vaakst werd genoemd dat ze minder hoeven te voldoen aan verwachtingen van anderen, en dat ze het niet iedereen naar de zin hoeven maken.

Veel psychiaters zijn echter van mening dat een depressie voornamelijk ellende veroorzaakt. Maar waarschijnlijk vinden ze dat omdat zij de zwaarste gevallen zien, waarbij de kans klein is dat mensen ook maar iets positiefs uit hun depressie halen. Het maakt dus veel uit hoe erg de depressie was.

Mid-life-stress

Tot op heden ontbreekt een verklaring voor de scherpe tweedeling in de rattenprestaties tijdens het verouderingsexperiment. Vandaar dat eind 2006 bij de Universiteit Leiden een vervolgonderzoek is gestart om te achterhalen wat de oorzaak is. Dat onderzoek gebeurt in samenwerking met Gerard Martens, hoogleraar moleculaire biologie in Nijmegen, en de firma Lundbeck. Financiële steun komt van de EU en het farmaceutische bedrijf TIPharma.

Bij het experiment wordt gebruik gemaakt van ratten die speciaal genetisch geselecteerd zijn op extreme verschillen in de stressrespons en in de aanmaak van de neurotransmitter dopamine. Dat biedt de mogelijkheid om te onderzoeken welke gen-omgevingsinteracties er precies optreden in de functie van dopamine, een neurotransmitter die van belang is voor stresshantering. De studie duurt nog tot 2010, dus definitieve resultaten zijn er nog niet. Hypotheses wel.

De Kloet: “Ik denk dat de echt cruciale factor is hoe iemand met de stress in de loop van zijn leven omgaat. De stressrespons neemt normaal tijdens een leven geleidelijk af. Maar bij de getraumatiseerde ratten neemt de stressrespons juist sterk toe tot de middelbare leeftijd, om pas voorbij de middelbare leeftijd eindelijk af te nemen. Dat geldt voor alle getraumatiseerde dieren. Kennelijk weet de ene groep dieren daar goed mee om te gaan en de andere groep juist niet, als gevolg van dat trauma vroeg in het leven. Iets dergelijks zie je ook bij mensen. Een trauma heeft langdurige gevolgen voor de stressrespons, maar slechts een deel van de mensen zal ziek worden.”

We moeten ons wel realiseren, aldus de Kloet, dat we kijken naar hoe een dier in de rest van zijn leven met dat vroege trauma is omgegaan. We zien dus aan het eind van het rattenleven de optelsom van wat er aan vooraf is gegaan.

Hoogleraar neurobiologie en stressonderzoeker Marian Joëls van de Universiteit van Amsterdam zegt dat de betekenis van vroege gebeurtenissen van grote invloed is ophet verloop van fundamentele processen in de hersenen. “Wij hebben de afgelopen jaren enkele ontdekkingen gedaan rond het mechanisme waardoor die langdurige effecten tot stand kunnen komen. De structuur van zenuwcellen blijkt blijvend veranderd, en de kwaliteit van het centrale mechanisme van leer- en geheugenprocessen blijkt achteruit gegaan. Na een vroeg trauma, kan het lang goed gaan in het leven, als er niets bijzonders gebeurt. Maar als er wel een stressvolle gebeurtenis plaatsvindt, bijvoorbeeld een sterfgeval of een scheiding, dan is de kans dat het misgaat een stuk groter. De kans om je goed aan te passen of te reageren op veranderende levensomstandigheden is afgenomen.”

Robert Sapolsky is hoogleraar biologie en neurologie aan de Stanford Universiteit (VS) en schrijver van het populair-wetenschappelijke standaardwerk op het gebied van stress: Why zebras don’t get ulcers. Ook hij kent het Nederlandse onderzoek. “Ik vind het resultaat fascinerend. Als ik het in een zin zou moeten verklaren, dan zou ik zeggen: Waar je niet aan dood gaat, maakt je sterker.”

Dat is een aansprekend credo, maar een verklaring is het niet. Sapolsky legt zijn idee verder uit: “Als je het vertaalt naar mensen, dan hadden de mensen die beter worden van een trauma het geluk dat ze al een goede uitgangspositie kenden. De stress van het trauma vergroot de verschillen die er toch al waren. De mensen die het vóór het trauma al iets beter dan het gemiddelde deden, gaan het lang na het trauma veel beter dan het gemiddelde doen. De mensen die het slechter dan het gemiddelde deden, gaan het door het trauma nog slechter dan het gemiddelde doen.”

Sapolsky trekt een vergelijking met het feit dat als je welvarend opgroeit, je meer kans hebt om nog welvarender te worden. “Neem bijvoorbeeld iemand die op zijn 25e vice-president is van een of ander dot-com-bedrijf. Op een gegeven moment gaat het wat minder met het bedrijf en hij wordt ontslagen. Maar omdat hij genoeg geld heeft om een tijd niet te werken, gaat hij zich thuis vier maanden op zijn toekomst bezinnen. Hij gaat lekker wat gitaar spelen en boeken lezen, en na vier maanden stapt hij in een nieuwe dot-com-onderneming. Hij heeft geleerd van zijn eerdere ervaringen, en deze keer gaat het crescendo met het bedrijf.”

“Daar tegenover staat wat er gebeurt met iemand die aan de lopende band werkt. Stel, hij kan de eindjes maar net aan elkaar knopen, heeft al een maand huurachterstand, en wordt op staande voet ontslagen. In de VS kan hij dan een paar maanden later als dakloze op straat komen te leven.”

Veerkracht

Een psychologische interpretatie, is een kant van de zaak. Maar wat gebeurt er in de hersenen zodat de een slechter wordt van een trauma ­en de ander beter? De vraag naar individuele verschillen is de grootste onderzoeksvraag van dit moment op het gebied van stress. Er is echter nog weinig over bekend.

De Kloet: “De hersenen zijn veerkrachtiger dan we lang hebben gedacht. In tegenstelling tot bij fysieke beschadigingen in de hersenen, is het bij psychiatrische aandoeningen als een posttraumatisch stressyndroom, depressie en angststoornissen mogelijk om juist actief gebruik te maken van de veerkracht van het brein. Over tien jaar zullen we veel beter begrijpen hoe dit soort psychiatrische aandoeningen ontstaan en hoe we de veerkracht van de hersenen kunnen gebruiken om patiënten te helpen.”

Uiteindelijk is het de interactie tussen genen en omgeving die bepaalt hoe iemand met stress omgaat, maar dat is inmiddels een dooddoener geworden – een waarheid als een koe, die echter niets verklaart. Want wat gebeurt er dan onder welke omstandigheden bij die interactie?
De Kloet: “Bij alle ratjes die vroeg in het leven 24 uur van hun moeder werden gescheiden, was de stresshormoonafgifte op jonge leeftijd en in het midden van het leven veel hoger dan normaal. Die hormonen werken op verschillende biologische structuren. Bijvoorbeeld op de receptoren van een hersencel, en op de genen. Genen werken echter niet zomaar. Ze moeten geregeld worden en het stresshormoon is daar belangrijk voor. De eerste resultaten van de vorig jaar gestarte experimenten zijn bemoedigend. Bij de ene groep worden andere genen aangezet dan bij de andere. Het gaat dan om genen die van belang zijn voor leer- en geheugenprocessen en voor de verwerking van emoties.”

Sapolsky vindt ook dat de genetische verklaringen bij het omgaan met stress maar een deel van het verhaal zijn. “Ja, genen spelen een rol, maar bij lange na niet zo groot als omgevingsinvloeden. Een van de belangrijkste artikelen uit de biologische psychiatrie van de afgelopen jaren laat zien dat als je alléén maar iets van iemands genen weet, je nul procent kans hebt om te voorspellen of deze persoon ooit in zijn leven een depressie krijgt. De genen spelen pas een rol als er in de jeugd een of ander trauma heeft plaatsgevonden.”

Hij beaamt dat we op het niveau van de hersenen eigenlijk niet weten waarom de een slechter wordt van een trauma en de ander beter. Maar hij wil wel een hypothese opwerpen voor een eerste verklaring. “Ik denk dat je bij de mensen die er beter van worden, twee dingen zult zien. Bij positieve uitdagingen houden hun hersenen langer een hoger dopamineniveau vast. Als er iets leuks gebeurt, bijvoorbeeld als je op vakantie gaat, dan gaat je dopamine niveau een tijd lang omhoog en daarna daalt het weer naar het normale niveau. Ik denk dat de verhoging bij deze mensen langer duurt. Maar daarnaast denk ik dat ze ook anders reageren bij aanhoudende stress. In dat geval krijgen de hersenen na een tijdje een tekort aan dopamine. Maar bij deze mensen is dat dal minder diep dan gemiddeld. Ze verhogen de activiteit van de enzymen die dopamine maken.”

Lichaamsbeweging

Natuurlijk hopen de Leidse onderzoekers dat het nieuwe stressexperiment ons ook gaat leren hoe we tot de groep kunnen behoren die beter zou worden van een trauma. Maar de Kloet : “Er is geen recept waarmee je met zekerheid tot die groep zou behoren. Wat voor de uitkomst telt, is of je kans hebt gezien om het trauma een plaats te geven binnen het doel dat je in je leven probeert te dienen. Dat er mensen zijn die beter worden van een trauma, is een gegeven, maar de gezondheidszorg kan daar niks mee.”

Nee, wat we er van kunnen leren ligt volgens de hoogleraar farmacologie vooral in de psychologische benadering. “Nu schrijft de dokter het liefst een geneesmiddel voor, de apotheker verkoopt het graag, en de farmaceutische industrie leeft van de productie ervan. Maar om goed met stress om te gaan – of het nu gaat om lichte stress, of om de zware stress van een trauma – heb je vooral ook baat bij veel steun uit je sociale omgeving, het creëren van een doel in je leven, regelmatige lichaamsbeweging en het versterken van de controle op je eigen leven. Daarmee zeg ik niets nieuws, maar ik vind dat deze boodschap nog steeds veel te weinig serieus wordt genomen. We denken veel te snel aan pillen, en veel te weinig aan de context waarin iemand leeft en waarin die pillen hun werk moeten doen. In deze tijd is het onzin te denken dat je alleen met een geneesmiddel mensen beter maakt. We moeten eindelijk inzien dat een gezonde geest en een gezond lichaam één geheel vormen.”


Verder lezen
Robert Sapolsky. Why Zebras Don’t Get Ulcers – A Guide to Stress, Stress-Related Diseases and Coping. Owl Books, 3e druk, 2004
Heleen Peverelli. Leren van een depressie. Psychologie Magazine, oktober 2005
Herman van Praag, Ron de Kloet, Jim van Os. Stress, the brain and depression. Cambridge University Press, 2004.