Poolblog – Maandag 5 mei http://www.volkskrantblog.nl/blog/57852
Vergeet het beeld van de poolkap als een vlakke, eenvormige, saaie ijsplaat. Het ijs is een slapend, verleidelijk en onvoorspelbaar monster – lees de verslagen van de 19e eeuwse ontdekkingsreizigers. Vandaag gingen we met de sneeuwscooter wat verder van het schip vandaan dan de afgelopen week. We parkeerden de sneeuwscooter in eerste instantie op een vlak stuk ijs, ter grootte van twee voetbalvelden.
Zelfs op dit ogenschijnlijk vlakke stuk ijs, zie ik per meter verschillen. Hier is de sneeuw wat dikker, daar wat dunner; hier is het wat witter, daar wat donkerder; hier heeft de wind kleine golfjes in de sneeuw geblazen, daar wat grotere golven. Ze zien eruit als kleine zandduinen.
De onderzoekers doen hun experimenten. Jens Ehn meet de ijsreflectie van het zonlicht. Iets verderop boort Natalie Asselin een gat in het ijs. Véronique Lago laat vervolgens aan een zestig meter lang touw een meetinstrument in het zeewater zakken. Ze meet hoe de temperatuur, de druk en het zoutgehalte in de eerste zestig meter zeewater veranderen.
Ik kijk ondertussen om me heen. Prachtige ijsruggen – een soort miniatuur bergketens – rijzen enkele tientallen meters van ons vandaan uit het ijs op. Ik loop er heen om foto’s te nemen. Het terrein wordt steeds ruwer. Ik zak soms tot mijn knieën in de sneeuw. Als ik er bijna ben, wordt ik teruggefloten. Zo ver mag ik niet alleen het ijs op. Ik heb geen geweer bij me (en kan trouwens ook niet schieten).
Zodra de experimenten erop zitten, gaan we er met de sneeuwscooter op af. Grote hoekige ijsblokken steken omhoog. Van boven wit, maar naar beneden toe steeds blauwer. Sommige ijsblokken steken zo ver uit, dat zich kleine ijsgrotten hebben gevormd. Ik ga op mijn buik liggen om naar binnen te kijken. Tegen een volledig blauwe achtergrond druppelt water van tientallen kleine ijspegels af.
Er staat een heerlijk zonnetje, en het is maar –8 graden. Afstudeerstudente Natalie Asselin legt zich op een omhoog geduwde ijsschots en gaat zonnebaden. We proberen sneeuwballen te gooien, maar hier ligt geen sneeuwballensneeuw. De sneeuwballen vallen hopeloos in de lucht uit elkaar.
Een heel eind verderop zie ik nog de toren van geboorde ijskernen. Meesterboorder Benoit Philipe heeft de toren twee dagen geleden gebouwd. Op één dag boorde hij het recordaantal van 109 ijskernen. En hij is al dagenlang aan het boren. Geen wonder dat de noordpool ijs verliest, was al snel de grap. Van de stukken die hij niet gebruikte, bouwde hij de ijstoren.
Aan de sneeuw en het ijs voel ik dat het echt lente begint te worden. De sneeuw wordt wat plakkeriger, de bovenste ijslaag wat zachter. Ik neem een stuk van een eerder geboorde ijskern en zuig eraan. Het smaakt zout. Dit is jong ijs. Als ik naar de ijsstructuur kijk, zie ik hier en daar dikke druppeltjes zitten, brine geheten. Het zijn druppeltjes met een heel hoog zoutgehalte. Wanneer zeewater bevriest, wordt het zout uit de ijskristallen gedrukt. Ze raken verstrikt in holtes tussen de ijskristallen. Brine blijft vloeibaar, omdat er veel lagere temperaturen nodig zijn om het te bevriezen.
Hoe langer het ijs bevroren blijft, hoe groter de kans dat de brine uit het ijs weet te ontsnappen, holtes in het ijs achterlaat, en zelf in het zeewater belandt. Daar speelt het een grote rol in de oceaancirculatie. Het verhoogt het zoutgehalte van het zeewater, dat daardoor zwaarder wordt. Het gaat zinken en kan zo grote hoeveelheden water over honderden kilometers verplaatsen.
Als ik tegen Jens Ehn zeg dat ik het zeeijs tot aan de voorbereiding van mijn Amundsen-trip zag als een vlakke, bewegende ijspannenkoek, die soms groter en soms kleiner wordt, zegt hij: “Zo zien de modelleerders het nog steeds.” Maar goed, zij moeten wel. Modelleren is vereenvoudigen. De kunst is alleen om het zeeijs zo uit te kleden dat je het aan de ene kant wiskundig kunt oplossen, maar dat het resultaat nog steeds op het echte zeeijs lijkt.
Sommige studenten op het schip vertellen me dat ze geen academische carrière willen maken, omdat ze anders achter het bureau belanden, onderzoeksvoorstellen moeten schrijven en nauwelijks meer het ijs op kunnen. Het ijs op – dat willen ze.
Sinds ik op 24 april aan boord kwam, hebben we 166,680 kilometer afgelegd. Omsingeld door een en dezelfde ijsschots, en meegedreven door de wind.
Ik durf het bijna niet meer te schrijven, maar voor morgenochtend 07.00 uur staat ons zoveelste vertrek uit het ijs gepland...
Vergeet het beeld van de poolkap als een vlakke, eenvormige, saaie ijsplaat. Het ijs is een slapend, verleidelijk en onvoorspelbaar monster – lees de verslagen van de 19e eeuwse ontdekkingsreizigers. Vandaag gingen we met de sneeuwscooter wat verder van het schip vandaan dan de afgelopen week. We parkeerden de sneeuwscooter in eerste instantie op een vlak stuk ijs, ter grootte van twee voetbalvelden.
Zelfs op dit ogenschijnlijk vlakke stuk ijs, zie ik per meter verschillen. Hier is de sneeuw wat dikker, daar wat dunner; hier is het wat witter, daar wat donkerder; hier heeft de wind kleine golfjes in de sneeuw geblazen, daar wat grotere golven. Ze zien eruit als kleine zandduinen.
De onderzoekers doen hun experimenten. Jens Ehn meet de ijsreflectie van het zonlicht. Iets verderop boort Natalie Asselin een gat in het ijs. Véronique Lago laat vervolgens aan een zestig meter lang touw een meetinstrument in het zeewater zakken. Ze meet hoe de temperatuur, de druk en het zoutgehalte in de eerste zestig meter zeewater veranderen.
Ik kijk ondertussen om me heen. Prachtige ijsruggen – een soort miniatuur bergketens – rijzen enkele tientallen meters van ons vandaan uit het ijs op. Ik loop er heen om foto’s te nemen. Het terrein wordt steeds ruwer. Ik zak soms tot mijn knieën in de sneeuw. Als ik er bijna ben, wordt ik teruggefloten. Zo ver mag ik niet alleen het ijs op. Ik heb geen geweer bij me (en kan trouwens ook niet schieten).
Zodra de experimenten erop zitten, gaan we er met de sneeuwscooter op af. Grote hoekige ijsblokken steken omhoog. Van boven wit, maar naar beneden toe steeds blauwer. Sommige ijsblokken steken zo ver uit, dat zich kleine ijsgrotten hebben gevormd. Ik ga op mijn buik liggen om naar binnen te kijken. Tegen een volledig blauwe achtergrond druppelt water van tientallen kleine ijspegels af.
Er staat een heerlijk zonnetje, en het is maar –8 graden. Afstudeerstudente Natalie Asselin legt zich op een omhoog geduwde ijsschots en gaat zonnebaden. We proberen sneeuwballen te gooien, maar hier ligt geen sneeuwballensneeuw. De sneeuwballen vallen hopeloos in de lucht uit elkaar.
Een heel eind verderop zie ik nog de toren van geboorde ijskernen. Meesterboorder Benoit Philipe heeft de toren twee dagen geleden gebouwd. Op één dag boorde hij het recordaantal van 109 ijskernen. En hij is al dagenlang aan het boren. Geen wonder dat de noordpool ijs verliest, was al snel de grap. Van de stukken die hij niet gebruikte, bouwde hij de ijstoren.
Aan de sneeuw en het ijs voel ik dat het echt lente begint te worden. De sneeuw wordt wat plakkeriger, de bovenste ijslaag wat zachter. Ik neem een stuk van een eerder geboorde ijskern en zuig eraan. Het smaakt zout. Dit is jong ijs. Als ik naar de ijsstructuur kijk, zie ik hier en daar dikke druppeltjes zitten, brine geheten. Het zijn druppeltjes met een heel hoog zoutgehalte. Wanneer zeewater bevriest, wordt het zout uit de ijskristallen gedrukt. Ze raken verstrikt in holtes tussen de ijskristallen. Brine blijft vloeibaar, omdat er veel lagere temperaturen nodig zijn om het te bevriezen.
Hoe langer het ijs bevroren blijft, hoe groter de kans dat de brine uit het ijs weet te ontsnappen, holtes in het ijs achterlaat, en zelf in het zeewater belandt. Daar speelt het een grote rol in de oceaancirculatie. Het verhoogt het zoutgehalte van het zeewater, dat daardoor zwaarder wordt. Het gaat zinken en kan zo grote hoeveelheden water over honderden kilometers verplaatsen.
Als ik tegen Jens Ehn zeg dat ik het zeeijs tot aan de voorbereiding van mijn Amundsen-trip zag als een vlakke, bewegende ijspannenkoek, die soms groter en soms kleiner wordt, zegt hij: “Zo zien de modelleerders het nog steeds.” Maar goed, zij moeten wel. Modelleren is vereenvoudigen. De kunst is alleen om het zeeijs zo uit te kleden dat je het aan de ene kant wiskundig kunt oplossen, maar dat het resultaat nog steeds op het echte zeeijs lijkt.
Sommige studenten op het schip vertellen me dat ze geen academische carrière willen maken, omdat ze anders achter het bureau belanden, onderzoeksvoorstellen moeten schrijven en nauwelijks meer het ijs op kunnen. Het ijs op – dat willen ze.
Sinds ik op 24 april aan boord kwam, hebben we 166,680 kilometer afgelegd. Omsingeld door een en dezelfde ijsschots, en meegedreven door de wind.
Ik durf het bijna niet meer te schrijven, maar voor morgenochtend 07.00 uur staat ons zoveelste vertrek uit het ijs gepland...